Christendom, England, Feestdagen, folklore, geschiedenis, mythologie, Pagan festival, Scotland, Special Days, Wales, Wheel of Year

De Wilde Jacht

Zo in december en januari zijn de dagen kort en de nachten lang. Deze donkeren dagen gaven in het verleden aanleiding voor allerlei verhalen. Zo ook de verhalen omtrent de Wilde Jacht, die in heel West Europa bekend zijn. Wij gaan kijken naar de wilde jacht verhalen uit Groot-Brittannië.


De wilde jacht is in de meeste gevallen een troep woeste strijders op paarden en met blaffende honden aangevoerd door een leider. Tacitus beschreef in de eerste eeuw na Christus al een wilde jacht volksgeloof in Noordoost Duitsland. Vooral in de Germaanse gebieden is de wilde jacht veel beschreven. Het zou Wodan zijn die met zijn leger langs de donkere hemel reed. In andere versies gaat het om Odin, Krampus of soms Perchta. In de middeleeuwen duiken ook verhalen over de wilde jacht in Engeland en Wales op.

Een anderen naam voor de wilde jacht in Engeland is Herlathing, afgeleid van Herla. Herla werd gezien als de equivalent van Wodan. Tacitus beschreef in zijn geschriften hoe de mensen van de Harii ‘s nachts vochten tegen een spookleger. Ook de Heruli worden met Herla in verband gebracht. Van de legende van de ‘Erlkonig’ wordt ook gezegd dat het om Herla gaat. De Erlkonig is een duivels figuur die in het bos rondwaart en kinderen doodt. Het zou afkomstig zijn van een Scandinavische legende over een elvenkoning (ellerkonge) en erlkonig zou in dit verhaal een foute vertaling zijn, elbkoning was juist geweest. Een andere theorie vertelt echter dat de oorsprong van Herla ‘Erilaz’ is van earl/erl en daarmee zou de vertaling erlkonig, earl king, wel kloppen en ook daar wordt de link gelegd met de Heruli. Ook zien sommige historici in de naam Herla de link met Herlian, een andere naam voor Odin.

Volgens de legende komt Herla, Koning der Britten, een dwergenkoning tegen op één van zijn tochten. De dwerg heeft geitenhoeven aan zijn voeten en rijdt ook op een geit. Hij biedt aan om als gast te verschijnen op het aanstaande huwelijk van Herla, met daarbij de afspraak dat Herla een jaar later hetzelfde doet op zijn huwelijk. Zoals afgesproken komt de dwerg op Herla’s huwelijk en brengt veel geschenkenm, eten en drinken mee. Het feest is een groot succes. Een jaar later draagt hij zijn mensen op om geschenken in te pakken voor de dwergenkoning en hij gaat op weg. Ze worden meegevoerd naar een klif waar ze door een opening naar binnengaan in een grot. Hier woont de dwergenkoning. Ze feesten drie dagen en nachten tot het feest ten einde is. De dwergenkoning geeft Herla geschenken mee en één van de geschenken is een hond. De koning waarschuwt Herla dat, als hij straks weer buiten staat, niemand van het gezelschap van Herla van zijn paard mag stappen voor de hond is gaan liggen. Eénmaal terug in de mensenwereld ziet Herla een herder en hij vraagt de man naar zijn vrouw. De herder kijkt hem verbaasd aan. ‘Ik versta u bijna niet, ik spreek Saksisch en u Brits.’ De herder vertelt dat hij een oud verhaal kent over een koningin met de naam die Herla noemt. Het verhaal zou zijn dat ze de weduwe was van een Britse koning die is verdwenen nadat hij een grot in een klif was binnengegaan. Maar dat was eeuwen geleden, inmiddels regeerden de Angelsaksen het land al tweehonderd jaar. Ze schrokken zo van dit bericht dat een paar van zijn mannen van hun paard sprongen. Zodra ze de grond raakten met hun voeten vergingen ze tot stof. Herla gaf zijn mannen opdracht om op hun paard te blijven zitten tot de hond op de grond was gaan liggen. Maar de hond ging niet liggen en Herla en zijn mannen waren gedwongen tot in lengte van dagen rond te blijven dwalen op hun paarden. Zij bleven eeuwenlang rondspoken als de wilde jacht. Tijdens het eerste jaar dat Henry II koning was zouden Herla en zijn mannen in de rivier de Wye zijn gestort en nooit weer zijn gezien.   

Edric the Wild (Eadric Salvage/Silvaticus) was een Angelsaksische heer met veel land in Shropshire. Hij was een geducht jager. Zijn jachtgebied was onder meer Clun Forest, Stiperstones en the Long Mynd. Toen William the Conquerer Engeland veroverde nam hij ook de meeste landerijen en bezittingen van Edric in. Edric gaf zich echter niet zo maar gewonnen. Hij vocht terug, samen met zijn bondgenoten waaronder de Welsh prinsen Bleddyn ap Cynfyn en Riwallon, prinsen van Gwynedd en Powys. Uiteindelijk verloren ze van William en Edric werd gedwongen om hem trouw te zweren. Zijn mensen waren hier niet gelukkig mee en ze sloten Edric en zijn vrouw Godda op in een oude mijn in Stiperstones en vervloekten ze. Volgens deze vloek moesten ze in hun ondergrondse gevangenis wachten tot Engeland bedreigd werd om vervolgens uit te rijden en het kwaad te bestrijden. Daarna moesten ze terug in hun gevangenis om te wachten op de volgende dreiging. De vloek zou pas worden opgeheven wanneer alle kwaad is verslagen, alle onrecht is rechtgezet en alles weer is zoals voor de Normandische invasie. Volgens verschillende verhalen is de Wilde Jacht, aangevoerd door Edric en zijn vrouw gezien tijdens de Krim oorlog en aan de vooravond van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Er is ook een verhaal in Shropshire dat vertelt over een vis in Bomere Pool die het zwaard van Edric bij zich draagt. Dit zwaard is hem in bewaring gegeven toen de bezittingen van Edrics familie werden ingenomen en de vis mocht dit zwaard enkel teruggeven aan de rechtmatige erfgenaam. Een visser deed alles om deze vis te vangen en het zwaard te pakken te krijgen, maar telkens als de vis gevangen werd trok hij het zwaard om zichzelf te bevrijden.

The Long Mynd

Over Godda, Edric’s vrouw, gaat de legende dat ze hoort tot het ‘andere volk’, de fae. Op een nacht reed edric door de bossen van Clun en zag een mooi verlicht kasteel dat hij nog nooit eerder had gezien. Hij wist dat het toverij was, maar ging toch naar binnen. Daarbinnen zag hij zes mooie vrouwen in een kring dansend en zingend rondom een zevende vrouw. Deze vrouw was erg mooi en Edric werd op slag verliefd. Hij liep naar haar toe, tilde haar op en wilde haar meenenen. Op dat moment veranderden haar zussen in furies die al schreeuwend en krijsend probeerden hem tegen te houden. Het lukte hem toch om de vrouw mee te nemen naar buiten en hij bracht haar naar zijn eigen huis. Daar zweeg ze drie dagen en nachten, tot ze eindelijk sprak. Ze vertelde hem dat haar naam Godda was dat ze in hem een goede man zag en met hem zou trouwen. Ze zou er voor zorgen dat hij in weelde, vrede en goede gezondheid zou leven. Op één voorwaarde… hij mocht nooit een woord spreken over haar zussen of waar ze vandaan kwam. Deed hij dat wel, dan verdween alle rijkdom terstond. Dit ging jarenlang goed, tot hij op een dag thuis kwam en zijn vrouw niet kon vinden. Hij zocht en zocht en ineens was ze daar. In zijn boosheid zei hij tegen haar dat ze vast en zeker bij haar zussen was geweest. En voor hij zich realiseerde wat hij had gezegd verdween ze voor zijn ogen om nooit meer terug te komen. Edric stierf van verdriet.

Op Orkney, waar veel Viking invloeden waren, zijn veel Wilde Jacht verhalen bewaard gebleven. Niet alleen Odin en zijn leger van doden raasde daar langs de hemel, ook wilde zwijnen, zondaars, maagden, paarden en honden. Odin in zijn rol als leider van de wilde jacht verzamelde de zielen van de overledenen, zijn bijnaam daarin is in het Engels ‘The Wild Huntsman’. Op Orkney doen ook verhalen de rondte van het feeënvolk dat de wilde jacht voert achter een gestolen koe aan en soms spelen ook trollen een rol in dit verhaal.
In Cornwall bestaat een verhaal over een arme herder die achterna werd gezeten door de wilde jacht, een zwart figuur met wilde honden, hij kon nergens schuilen en ten einde raad viel hij op zijn knieen en begon te bidden. Op datzelfde moment verdween de zwarte gedaante met zijn honden. Een ander verhaal uit Cornwall (sommige versies in Dartmoor) gaat over een priester die het niet zo nauw nam met de regels die het priesterschap met zich meebracht. Hij was een begenadigd jager, maar nam het ook bij het jagen niet strikt met regels of bezit van anderen. Op zijn tochten vernielde hij gewassen en eigendommen van de mensen op het land. Men mopperde in stilte, maar sprak dit niet uit uit ontzag voor zijn status. Zelfs op zondag reed hij uit om te jagen. Op een kwade dag, aan het einde van een jachtpartij had de priester dorst. Hij schreeuwde tegen zijn gezelschap dat ze hem te drinken moesten brengen. Een onbekend figuur vroeg hem waar hij dat dan vandaan moest halen. ‘Voor mijn part in de hel, als je het op aarde niet kunt vinden…’ antwoordde de priester. De man overhandigde hem een flacon en zei dat deze kwam van de plek waar hij zei dat hij het kon gaan halen. De priester zette de flacon aan zijn lippen en begon te drinken. Zijn mond leek vast te zitten aan de fles. Met moeite kreeg hij de fles van zijn lippen en keek de man aan. ‘Drinken de goden deze heerlijke drank?’ ‘Nee, maar de duivel wel.’ Toen zag de priester dat de man een deel van de jachtbuit had gepakt en weg wilde gaan. ‘Laat liggen, die zijn van mij!’ ‘Nee,’ zei de man ‘wat ik vang mag ik houden.’ De priester raakte buiten zinnen van woede en riep dat hij de man tot in de hel zou achtervolgen als het nodig was, maar hij zou zijn buit terug krijgen. De onbekende jager greep hem bij de kraag en gooide hem op zijn grote zwarte paard. Hij raad in hoge vaart weg en de priester werd nooit meer gezien…. Maar op een donkere decembernacht kunt je hem horen, hoog in de lucht, op jacht naar dat wat hij niet kon krijgen.

Twee andere figuren die in de verhalen die rondgaan over de wilde jacht op de Britse eilanden vaak terugkeren zijn Herne the Hunter en Gwybb ap Nudd. Herne the Hunter is een gehoornde figuur die zou rondspoken in de bossen rond Windsor. We komen hem voor het eerst tegen in een werl van Shakespeare, The Merry Wives of Windsor, Shakespeare zou hem gebaseerd kunnen hebben op een figuur uit oudere volksverhalen. Men legt echter ook een link tussen hem en de Keltische gehoornde god Cernunnos of met Wodan/Odin en in die hoedanigheid wordt hij soms genoemd als leider van de wilde jacht.
Gwynn ap Nudd is een figuur die onder meer een rol speelt in de Mabinogion en in de Arthur legendes. Hij was heet van de ‘Otherworld’, het rijk van de doden en mythische figuren, Annwen (Welsh). In de Welsh folklore is hij de leider van de wilde jacht, samen met zijn honden, de Cŵn Annwn. Ze zouden jagen op de zielen van criminelen en de zielen van overledenen begeleiden naar de andere zijde. Op bepaalde nachten reden ze uit, maar vooral tussen Kerst en ‘Twelfth Night’, Driekoningen. Gwynn ap Nudd resideerde in de heuvel van Glastonbury Tor, een plek die tussen deze wereld en de ‘andere wereld’ staat. Een figuur vergelijkbaar met Gwynn ap Nudd is Mallt-y-Nos, ook wel Night Mallt of Mathilda of the Night. Ook zij heerst over de onderwereld en nam de Cŵn Annwn mee op jacht naar rondzwervende zielen van overledenen. In Wales worden de Cŵn Annwn geassocieerd met trekkende ganzen, vanwege het geluid dat de ganzen maken als ze overvliegen.


Er bestaan talloze verhalen over mensen die zijn meegenomen tijdens de wilde jacht, sommige zijn voor altijd verloren, anderen werden dagen later op een andere plek teruggevonden, helemaal in de war. Over 1 ding zijn de verhalen het eens. Je kunt de wilde jacht maar beter niet tegenkomen, want het is nooit een goed voorteken. Meestal kondigt het dood en verdriet aan.  Misschien is het verstandig om voor de zekerheid toch een beetje op te passen… je weet maar nooit.

Glastonbury Tor

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s